Studievisum: vernietigingsberoep RvV tegen weigering voldoende doeltreffend rechtsmiddel?

In het kort

Dat een lidstaat artikel 20, lid 2, f) richtlijn 2016/801 niet heeft omgezet, verhindert niet dat deze staat op basis van het unierechtelijk beginsel van misbruikverbod toch een studieverblijf kan weigeren aan een derdelander omdat deze niet het werkelijk voornemen heeft om er te studeren. Volgens het Hof van Justitie (HvJ) in arrest C-14/23 van 29-7-2024 kan een annulatieberoep tegen zulke weigering waarbij de rechter zich niet in de plaats kan stellen van de bevoegde overheid of zelf geen nieuw besluit kan nemen, volstaan als een daadwerkelijk rechtsmiddel. Maar, dan moeten de voorwaarden voor het beroep en voor de uitvoering van het arrest het mogelijk maken om op korte termijn een nieuw besluit te krijgen dat in overeenstemming is met de inhoud van het vernietigingsarrest. De vraag rijst of de annulatieprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en de periode waarbinnen een nieuw besluit volgt van Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) na een annulatie, in de praktijk aan deze voorwaarde van korte termijn voldoen. Lagere rechtbanken en het Hof van Cassatie oordeelden eerder al dat de schorsings- en annulatieprocedure bij de RvV geen effectief rechtsmiddel is tegen de weigering van studentenvisum. De RvV stelt in arrest 317.697 van 29-11-2024 dat hij zich op basis van het Perle-arrest geen volle rechtsmacht kan toe-eigenen terwijl hij in deze zaken alleen een annulatiebevoegdheid heeft. Maar, de RvV wijst naar de mogelijkheid bij een vordering tot schorsing om in voorlopige maatregelen de DVZ te verplichten binnen een bepaalde termijn een nieuwe beslissing te nemen die de kracht van gewijsde van de eerdere beslissingen eerbiedigt.

Weigering studentenvisum wegens incoherent studieplan

De derdelander diende in augustus 2020 een visumaanvraag in om in België te komen studeren. De DVZ nam een weigeringsbesluit omwille van de incoherenties in haar studieplan waaruit werd afgeleid dat ze geen werkelijk voornemen had om hier in hoofdzaak te komen studeren. De RvV verwierp het beroep tegen deze weigering. In januari 2021 stelde de student een cassatieberoep in bij de Raad van State, de verwijzende rechter. Deze rechter stelde drie prejudiciële vragen aan het HvJ. 

  1. Kan een lidstaat alleen gebruik maken van de mogelijk in artikel 20, lid 2, f) van richtlijn 2016/801 om de verblijfsaanvraag te weigeren als deze mogelijkheid uitdrukkelijk is opgenomen in zijn wetgeving? Zo ja, moeten de ernstige en objectieve redenen dan in de wetgeving worden gespecificeerd?
  2. Moet de lidstaat bij het onderzoek van de aanvraag voor een studievisum nagaan of de vreemdeling de wil en het voornemen heeft om te studeren?
  3. Vereist het unierecht dat het beroep tegen een weigering van een studieverblijf de rechter de mogelijkheid biedt om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de bestuursrechtelijke instantie (DVZ) en om het besluit van die instantie te wijzigen, of volstaat een rechtmatigheidstoetsing waarbij de rechter (RvV) het besluit van de bestuursrechtelijke instantie nietig kan verklaren?

Algemeen unierechtelijke beginsel van misbruikverbod

Artikel 20, lid 2, onder f), van richtlijn 2016/801 bepaalt dat een lidstaat de aanvraag studentenverblijf kan weigeren wanneer de staat bewijs of ernstige en objectieve redenen heeft dat het studentenverblijf andere doelen zou hebben dan de studie. Deze bepaling sluit echter het algemene unierechtelijke beginsel van verbod van misbruik niet uit. Voor de toepassing van dit beginsel is geen omzetting vereist naar nationaal recht terwijl dat voor de bepalingen van de richtlijn wel het geval is. 

Dat de derdelander die de aanvraag tot toelating voor studiedoeleinden heeft ingediend ook een andere activiteit uit wil oefenen op het grondgebied van de betrokken lidstaat is niet noodzakelijk een aanwijzing voor misbruik wanneer deze activiteit geen invloed heeft op de studie als hoofdactiviteit.

De vaststelling dat er sprake is van misbruik vereist dat, ook al zijn de algemene en specifieke voorwaarden uit artikelen 7 en 11 van richtlijn 2016/801 formeel voldaan, de student de aanvraag tot toelating heeft ingediend zonder zich echt voor te nemen om als hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen met getuigschrift van hoger onderwijs als eindpunt.

Het misbruik op basis waarvan de toelating geweigerd wordt moet voldoende duidelijk blijken uit alle relevante elementen waarover de bevoegde instanties beschikken om die aanvraag te beoordelen. Er is een geheel van objectieve omstandigheden nodig waaruit blijkt dat het door deze regeling beoogde doel niet werd bereikt. Ook is een subjectief element nodig, namelijk de bedoeling om een door het unierecht toegekend voordeel te verkrijgen door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op dat voordeel ontstaat. 

  • Het feit dat derdelander naast zijn studies hier ook werkt, vormt niet noodzakelijkerwijze een probleem. Het is wel van belang dat studeren zijn hoofdactiviteit blijft. 
  • Als nationale autoriteiten twijfelen aan de werkelijke redenen voor de visumaanvraag dan kunnen ze passende controles uitvoeren en bewijsmateriaal opvragen. De bewijslast, om aan te tonen dat hij wel degelijk voornemens is om hier hoofdzakelijk te komen studeren, wordt dus bij de derdelands student gelegd.
  • Incoherenties in het studieplan kunnen een teken zijn van misbruik, maar zijn dit niet per definitie. 
  • Een heroriëntering of het gegeven dat de beoogde studie niet rechtstreeks verband houdt met de beoogde beroepsdoeleinden zijn niet noodzakelijkerwijze een indicatie van misbruik.

Dit zijn slechts enkele relevante elementen, een individuele beoordeling blijft noodzakelijk.

Annulatieberoep doeltreffend als op korte termijn nieuw besluit volgt in overeenstemming met RvV-vernietiging

Het beroep tegen een weigering van een studieverblijf mag uitsluitend bestaan uit een vernietigingsberoep. Het is niet noodzakelijk dat de rechter (RvV) zijn beoordeling in de plaats kan stellen van die van de bevoegde instanties (DVZ) en een nieuw besluit kan nemen. Wanneer een besluit over een verblijfsrecht op basis van het unierecht noodzakelijkerwijs met de nodige spoed moet worden genomen, volgt uit het recht op een doeltreffende rechtsmiddel dat elke lidstaat zijn nationale recht zo moet inrichten dat bij nietigverklaring van dat besluit binnen een korte termijn een nieuw besluit wordt vastgesteld dat in overeenstemming is met het oordeel in het vernietigingsarrest. 

Gevolgen voor België?

Voor de Belgische context volgt uit deze uitspraak dat de DVZ na een vernietigingsarrest van de RvV binnen korte termijn een nieuw besluit moet nemen over de aanvraag om studieverblijf zodat de voldoende zorgvuldige derdelander de volle werking kan genieten van zijn rechten in richtlijn 2016/801.  

De vraagt rijst of de behandelingstermijnen bij de DVZ en de RvV voldoende zijn opdat een kandidaat-student die zijn verblijf voldoende zorgvuldig voorbereidt ook na een vernietigingsarrest van de RvV binnen een korte termijn een nieuw DVZ-besluit krijgt. Is het huidige annulatieberoep bij de RvV tegen een weigering van een studentenvisum niet alleen theoretisch-juridisch maar ook in de praktijk een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van het unierecht?

In arrest 310.735 van 2 augustus 2024 had de RvV al drie keer een weigering van studievisum vernietigd en nam de DVZ pas na lang wachten een nieuwe (weigerings)beslissing. In dezelfde zaak bij de heropening van de debatten en in arrest 317.697 29 november 2024 wijst de RvV erop dat uit het arrest Perle niet blijkt dat ze zich rechtsmacht kan toe-eigenen die ze wettelijk gezien niet heeft en dat ze dus geen DVZ-besluit kan hervormen (De RvV heeft in deze zaken alleen annulatiebevoegdheid maar geen volle rechtsmacht). De RvV wijst wel expliciet op de mogelijkheid om in het kader van een verzoek tot schorsing voorlopige maatregelen uit te spreken. Een verzoeker ‘zou bijvoorbeeld kunnen vragen om DVZ te gelasten binnen een bepaalde termijn een nieuwe beslissing te nemen die de kracht van gewijsde van de eerdere beslissingen eerbiedigt’, dit in toepassing van het Perle-arrest. 

De rechtbank van eerste aanleg en het hof van beroep van Brussel stelden eerder al dat de schorsings- en annulatieprocedure bij de RvV geen effectief rechtsmiddel is tegen weigering van studentenvisum. Lees ons artikel 'Schorsings- en annulatieprocedure RvV geen effectief rechtsmiddel tegen weigering van studentenvisum'.

Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 11 maart 2024 dat de procedure bij RvV geen tijdige beslissing voor de aanvang van de studie garandeert. De burgerlijke rechter kan bevelen een nieuwe beslissing te nemen zonder de scheiding der machten te schenden.

Verwante thema's