Verblijfsvoorwaarde in Groeipakketdecreet: geen schending gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel

In het kort

Het Grondwettelijk Hof oordeelde in arrest nr. 95/2024 van 19-9-2024 dat de verblijfsvoorwaarde vervat in artikel 8 Groeipakketdecreet geen schending uitmaakt van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. De vereiste dat het rechtgevend kind over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden moet beschikken om aanspraak te kunnen maken op de gezinsbijslagen doorstaat de toets aan de Grondwet.

Regionalisering gezinsbijslagen

De Zesde Staatshervorming regionaliseerde de gezinsbijslagen. Sinds 1 januari 2019 zijn de gezinsbijslagen losgekoppeld van het professioneel statuut van de ouders en worden ze niet langer gefinancierd door socialezekerheidsbijdragen maar wel door een federale dotatie. Kinderen met een woonplaats in België die ofwel de Belgische nationaliteit bezitten, ofwel toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de Verblijfswet openen het recht op gezinsbijslagen.

Voorwaarde: verblijfsrecht meer dan drie maanden

In Vlaanderen is de verblijfsvoorwaarde ingeschreven in art. 8, §1, 1° Groeipakketdecreet: “[…] Het kind van wie het bewijs niet geleverd wordt dat het de Belgische nationaliteit bezit, moet toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; […]”.

Volgens Groeipakket Vlaanderen betekent dit in de praktijk dat het kind moet beschikken over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden.  Wanneer de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) het recht op verblijf van meer dan 3 maanden in België beëindigt en het kind en zijn ouders niet meer aan de verblijfsvoorwaarde voldoen, eindigt in principe het recht op gezinsbijslagen. 

Kinderen die zelf niet voldoen aan de voorwaarden van woonplaats en nationaliteit of verblijf maar wiens ouders wel voldoen aan deze voorwaarden hebben wel recht op gezinsbijslagen. Er zijn ook nog andere uitzonderingen op de verblijfsvoorwaarde. Deze kan je lezen op de webpagina 'Groeipakket in Vlaanderen'.

Schending gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel?

Kinderen die op het Belgisch grondgebied verblijven maar niet voldoen aan de verblijfsvoorwaarde, uitzonderingen buiten beschouwing gelaten, hebben geen recht op gezinsbijslagen. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen kinderen die in België wonen en die

  • in het bezit zijn van de Belgische nationaliteit,
  • toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de Verblijfswet en
  • niet over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden beschikken.

Op 19 september 2024 sprak het Grondwettelijk Hof zich uit over de vraag of dit onderscheid de toets aan de artikelen 10 en 11 Grondwet doorstaat.

Bijlage 35 tijdens beroep tegen intrekking verblijfskaart F 

De betrokken ouder in deze zaak was een Braziliaanse moeder van twee minderjarige Braziliaanse kinderen. Op basis van gezinshereniging met de nieuwe partner van de moeder verkregen de moeder en de twee kinderen een recht op verblijf in België en verblijfskaarten F. Toen de relatie op de klippen liep, verliet de moeder met haar kinderen de gezinswoning. Omdat onder andere niet meer voldaan was aan de voorwaarde van gezamenlijke vestiging , maakte de DVZ een einde aan het verblijfsrecht van de vrouw en de kinderen. Tegen deze beslissing ging de vrouw in beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). Zij en haar kinderen werden in het bezit gesteld van een bijlage 35

Aangezien de bijlage 35 een tijdelijk verblijfsdocument is dat maximaal 3 maanden geldig is en nadien telkens met 1 maand wordt verlengd, zette de uitbetalingsinstelling de betaling van het Groeipakket stop. Volgens deze instelling was de voorwaarde van een verblijfsrecht van méér dan drie maanden niet meer voldaan. Tegen deze beslissing tekende de moeder beroep aan bij de arbeidsrechtbank. Volgens haar is er sprake van een schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. De arbeidsrechtbank stelde een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.

Verschil in behandeling: objectief criterium en redelijk verantwoord

Opdat een verschil in behandeling tussen twee categorieën van personen geen schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel zou inhouden, moet het verschil in behandeling op een objectief criterium berusten en redelijk verantwoord zijn. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in deze zaak dat er sprake is van een objectief criterium, namelijk de aard van het verblijfsrechtelijk statuut van de betrokken kinderen

Het verschil in behandeling op basis van het verblijfsrechtelijk statuut is geen nieuw gegeven. Onder het oude (federale) stelsel werd de gewaarborgde gezinsbijslag in beginsel niet toegekend wanneer de begunstigde van de gezinsbijslag (meestal de ouder(s)) de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag om de gewaarborgde gezinsbijslag voorafgaat niet werkelijk en ononderbroken in België verbleef. De achterliggende idee was om het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag voor te behouden aan kinderen van wie kon worden vermoed dat hun verblijf in België definitief of op zijn minst voor een betekenisvolle duur was. In 2006, 2010, 2012 en 2013 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de wetgever het voordeel van de gewaarborgde kinderbijslag afhankelijk kon stellen van de voorwaarde van een regelmatig verblijf in België. 

In lijn met deze arresten, oordeelde het Grondwettelijk Hof in deze zaak dat het de decreetgever is toegestaan het voordeel van de gezinsbijslagen in beginsel voor te behouden aan de personen met een voldoende band met België. De beperkte middelen die er zijn om de gezinsbijslagen te financieren, mogen voorbehouden worden aan kinderen van wie kan worden vermoed dat hun verblijf in België relatief gestabiliseerd is. Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen kinderen die toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven of er zich te vestigen overeenkomstig de Verblijfswet en kinderen die niet over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden beschikken is derhalve pertinent ten aanzien van de nagestreefde doelstellingen en redelijk verantwoord.

Tot slot benadrukt het Grondwettelijk Hof nog dat het gemaakte onderscheid geen onevenredige gevolgen heeft. Ten eerste heeft de decreetgever een aantal vrijstellingen voorzien op de verblijfsvoorwaarde. Het gaat om kinderen:

  • die het slachtoffer zijn van mensenhandel of -smokkel,
  • die een niet-begeleide minderjarige vreemdeling zijn,
  • zonder verblijfsrecht van meer dan drie maand wiens ouder over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden beschikt en
  • in een pleeggezin op voorwaarde dat het pleegkind/pleeggast langer dan een jaar ononderbroken in een pleeggezin verblijft.

Daarnaast is het, binnen de grenzen bepaald door artikel 57 OCWM-wet, mogelijk om beroep te doen op maatschappelijke dienstverlening wanneer zou blijken dat de bestaansmiddelen van het kind ontoereikend zouden zijn om te voorzien in de reële en actuele behoeften van het kind. 

Tot slot ging het Grondwettelijk Hof expliciet in op de situatie van de betrokkene. Wegens verlies van hun verblijfsrecht van meer dan drie maanden en hun annulatieberoep daartegen bij de RvV waren ze in het bezit gesteld van een bijlage 35. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de niet-toekenning van de gezinsbijslagen aan kinderen die in het bezit zijn van een bijlage 35 geen onevenredige gevolgen met zich meebrengt. Immers, wanneer de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen de beëindiging van het verblijfsrecht vernietigt, wordt het verblijfsrecht van het kind geacht nooit te zijn beëindigd. Dan zou er recht zijn op de gezinsbijslagen met terugwerkende kracht.

Rekening houdend met het feit dat de toekenning van de gezinsbijslagen is losgekoppeld van het professionele statuut van de ouders, dat de decreetgever vrijstellingen voorzien heeft op de verblijfsvoorwaarde, dat de mogelijkheid steeds openstaat om beroep te doen op het OCMW en dat bij nietigverklaring van de beslissing van de DVZ de gezinsbijslagen met terugwerkende kracht kan worden toegekend, is het Grondwettelijk Hof van mening dat het niet-toekennen van gezinsbijslag aan kinderen die niet over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden beschikken, verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.