RvV: DVZ moet actief afhankelijkheid onderzoeken bij gezinshereniging na inreisverbod
In het kort
Het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) om actief te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen een Belg en zijn derdelands familielid, dat de weigering van een verblijfsrecht aan deze laatste tot gevolg zou hebben dat de Belg gedwongen is het hele grondgebied van de EU te verlaten. De bewijslast ligt in principe bij de aanvrager van de gezinshereniging. Toch moet DVZ erover waken dat hij alle noodzakelijke informatie verzamelt om met kennis van zaken te kunnen oordelen over het al dan niet bestaan van zulke afhankelijkheid. Ook moet hij de aanvrager uitnodigen om relevante bewijzen over te maken. Dat zegt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in arresten 299.030, 299.033 en 299.034 van 20-12-2023 uitgesproken in algemene vergadering. DVZ zal zijn werkwijze moeten aanpassen en in lijn brengen met de rechtspraak van de RvV.
Géén recht op verblijf, behalve bij bewezen afhankelijkheid
De RvV herhaalt zijn vaste rechtspraak dat DVZ de gezinshereniging kan weigeren aan een familielid van een Belg met een niet-opgeheven of -opgeschort inreisverbod, zelfs wanneer het familielid voldoet aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Dit ongeacht de vorm van de weigeringsbeslissing: een weigering van verblijf (bijlage 20), de afgifte van een BGV of een beslissing tot niet-inoverwegingname. Dat volgt uit artikel 1, 8° Verblijfswet dat stelt dat een inreisverbod de toegang en het verblijf op het grondgebied voor een bepaalde termijn verbiedt.
Een weigering mag er echter niet toe leiden dat de Belg gedwongen wordt het grondgebied van de hele EU te verlaten. Om die reden is DVZ verplicht om:
- na te gaan of er een zodanige onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen de Belg en het derdelands familielid, dat de Belg bij weigering van de gezinshereniging gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten. In dat geval heeft het derdelands familielid een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU);
- op grond van zijn zorgvuldigheidsplicht erover te waken dat het alle noodzakelijke informatie verzamelt om, met kennis van zaken, te kunnen oordelen over het al dan niet bestaan van een dergelijke afhankelijkheid. Dit houdt in dat DVZ de aanvrager de mogelijkheid moet bieden om zijn aanvraag te vervolledigen met bewijzen van afhankelijkheid.
Verblijfswetgeving voorziet niet in mogelijkheid om afhankelijkheid te bewijzen
Wanneer een familielid van een Belg een aanvraag gezinshereniging indient voorziet noch artikel 40ter Verblijfswet (Vw), noch artikel 52 Verblijfsbesluit (Vb) in de mogelijkheid om elementen aan te brengen die duiden op een afhankelijkheid die ertoe zou leiden dat de Belg, bij weigering van de aanvraag, het grondgebied van de EU zou moeten verlaten. Volgens de RvV verplicht het zorgvuldigheidsbeginsel DVZ niettemin om de nodige onderzoeken uit te voeren om, met kennis van zaken, te kunnen oordelen over het al dan niet bestaan van een dergelijke afhankelijkheid. Zelfs wanneer de verblijfswetgeving dit niet voorziet. Toch worden in de bijlage 19ter geen bewijzen van afhankelijkheid opgevraagd. Ook tijdens het onderzoek van de aanvraag heeft DVZ op geen enkel moment de mogelijkheid geboden aan de aanvrager om dergelijke bewijzen over te maken. In die omstandigheden kan DVZ zich niet beperken tot de vaststelling dat de aanvrager “geen voldoende bewijs geleverd heeft van een afhankelijkheidsrelatie tussen hem en de gezinshereniger” om de aanvraag te weigeren.
Afhankelijkheid tussen ouder en Belgisch kind
Over de afhankelijkheid tussen een derdelands ouder en zijn Belgisch kind brengt de RvV in herinnering dat de Belgische wetgever rekening houdt met de afhankelijkheid die bestaat tussen jonge kinderen en hun ouders door in artikel 40ter Vw geen bijkomende voorwaarden te koppelen aan hun gezinshereniging. Ook verwijst de RvV naar rechtspraak waarin het Hof van Justitie (HvJ) stelde dat, wanneer een minderjarig EU-kind duurzaam samenwoont met zijn beide ouders en één van die ouders een derdelander is, er een (weerlegbaar) vermoeden van afhankelijkheid bestaat tussen de derdelands ouder en het kind. In arrest nr. 299.034 vernietigde de RvV daarom een weigering: DVZ had zich op geen enkele manier geïnformeerd over de familiale situatie van de aanvrager en beschikte dus over geen enkel element om het vermoeden van afhankelijkheid tussen de aanvrager en zijn Belgisch kind, met wie hij samen met de andere Belgische ouder samenwoonde, te weerleggen.
Gevolgen?
DVZ zal zijn werkwijze bij de behandeling van aanvragen gezinshereniging van familieleden onder inreisverbod in overeenstemming moeten brengen met de rechtspraak van de RvV. Dit kan bv. door een vakje toe te voegen aan de bijlage 19ter voor een “familielid met verblijfsrecht o.g.v. artikel 20 VWEU – inreisverbod”, in welk geval de betrokkene verzocht wordt om binnen de drie maanden bewijzen van onderlinge afhankelijkheid voor te leggen. Ook kan DVZ tijdens de behandeling van de aanvraag de betrokkene contacteren en bevragen over een eventuele afhankelijkheid, wanneer blijkt dat de aanvrager onder inreisverbod staat. Het is nog afwachten of en hoe DVZ zijn praktijk zal aanpassen. Zodra we hierover info hebben zullen we dit bericht updaten.
Meer info
- RvV 20 december 2023, nrs. 299.030, 299.033 en 299.034
- GwH 26 september 2013, nr. 121/2013
- HvJ 5 mei 2022, C-451/19 en C-532/19, XU en QP en lees ook hierover ons nieuwsbericht ‘HvJ: Unierecht geeft verblijfsrecht aan derdelands familielid ‘afhankelijk’ van statische Unieburger ondanks onvoldoende bestaansmiddelen’
- HvJ C-82/16, K.A. t. België en lees ook hierover ons nieuwsbericht ‘Gevolgen inreisverbod voor aanvraag gezinshereniging: een stand van zaken’
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)