RvS: bestaansmiddelen bij gezinshereniging moeten (wel) van Belg zelf afkomstig zijn
In het kort
De Belgische wetgever bepaalde wel degelijk dat de bestaansmiddelen bij gezinshereniging met een statische Belg, van die laatste zelf afkomstig moeten zijn. In deze situatie mogen ze dus niet afkomstig zijn van een derde. Dit is anders dan in het geval van gezinshereniging met een derdelander. Dat blijkt volgens de Raad van State (RvS) duidelijk uit de tekst van artikel 40ter Verblijfswet (Vw), zoals geïnterpreteerd door het Grondwettelijk Hof. Door te oordelen dat de bestaansmiddelen voor gezinshereniging met een statische Belg ook afkomstig mogen zijn van een derde, schendt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) de draagwijdte van artikel 40ter Vw. Dat zegt de RvS in cassatie-arrest 259.979 van 3-6-2024. De RvS lijkt hierbij voorbij te gaan aan vaste rechtspraak van het Hof van Justitie.
Nationaal recht dat naar Unierecht verwijst, moet richtlijnconform geïnterpreteerd worden
De RvS lijkt voorbij te gaan aan vaste rechtspraak van het HvJ. Een nationale bepaling moet richtlijnconform geïnterpreteerd worden, wanneer de feiten weliswaar niet binnen de directe werkingssfeer van het Unierecht vallen (zoals gezinshereniging met statische Belgen), maar Unierechtelijke bepalingen intern toepasselijk gemaakt zijn doordat het nationale recht naar de inhoud ervan verwijst.
Dat is het geval bij artikel 40ter Verblijfswet: de Belgische wetgever koos er bewust voor om Belgen aan dezelfde voorwaarden voor gezinshereniging te onderwerpen als derdelanders, die op hun beurt onderworpen zijn aan de Gezinsherenigingsrichtlijn . Nationale instanties mogen dan géén interpretatie geven aan artikel 40ter Verblijfswet, die afwijkt van de interpretatie die het HvJ geeft aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dus ook niet over de herkomst van de bestaansmiddelen.
Herkomst bestaansmiddelen niet beslissend, wel stabiel en toereikend karakter
Eerder oordeelde het HvJ dat de herkomst van de bestaansmiddelen, bedoeld in artikel 7, lid 1, c) Gezinsherenigingsrichtlijn, die de derdelander moet bewijzen om gezinshereniging te kunnen doen, niet beslissend is, maar wel de stabiliteit en het toereikend karakter ervan. Het inkomen dat de gezinshereniger moet bewijzen, moet dus niet noodzakelijk afkomstig zijn van de gezinshereniger zelf, maar mag ook van een familielid zijn (al dan niet het familielid dat gezinshereniging vraagt) of van een andere derde (voor zover dit inkomen stabiel, regelmatig en toereikend is).
De RvS blijft dus vasthouden aan zijn standpunt dat de bestaansmiddelen bij gezinshereniging met een statische Belg, van de Belg zelf afkomstig moeten zijn, niettegenstaande andersluidende rechtspraak van het HvJ. Wel aanvaardde de RvS eerder dat geldstortingen die een Belg ontvangt van een familielid 'eigen' bestaansmiddelen zijn.