RvV: DVZ moet rekening houden met situatie in Gaza bij beoordeling begrip familie ‘ten laste’ van Unieburger
In het kort
DVZ schendt de motiveringsplicht wanneer hij bij de beoordeling van de voorwaarde van ‘ten laste’ zijn geen rekening houdt met de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de actuele situatie in Gaza en de onmogelijkheid om materiële of financiële steun te sturen. DVZ moet rekening houden met de toelichtingen die de aanvrager daarover verstrekt. Wanneer de aanvrager expliciet vraagt om de aanvraag gezinshereniging te onderzoeken in het licht van het arrest van 12-12-2019, nr. C-519/18 van het Hof van Justitie, dat de specifieke bewijslast voor ‘familie ten laste’ van een erkend vluchteling verduidelijkt, kan DVZ dit niet negeren zonder de motiveringsplicht te schenden. Dat zegt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in arrest nr. 304.540 van 9-4-2024.
Specifieke situatie: Palestijnse familie van Belg, ex-vluchteling, gehuwd met Unieburger
De Palestijnse schoonouders, schoonzus en haar twee kinderen van een Franse vrouw vragen in februari 2024 gezinshereniging op basis van artikel 40bis Verblijfswet (schoonouders ‘ten laste’) respectievelijk 47/1, 2° Verblijfswet (andere familie ‘ten laste’). De Franse vrouw is getrouwd met een Belg die voordien een erkend vluchteling was. Als bewijzen van ‘ten laste’ zijn leggen de aanvragers volgende documenten voor:
- Voor de schoonouders: bewijzen van geldoverschrijvingen in de periode februari 2017- augustus 2023 voor een totaalbedrag van minstens 6000 euro. Ook voegen ze een begeleidende brief toe waarin ze verklaren dat het opsturen van (financiële) steun ‘onmogelijk is geworden gezien de misdaden die gepleegd worden tegen het Palestijnse volk in Gaza’.
- DVZ weigert de visa omdat de steun geleverd zou worden door een andere zoon die in Qatar verblijft.
- Voor de schoonzus en haar twee kinderen: een bankoverschrijving van 2000 dollar van de Belgische echtgenoot van de Unieburger (de broer en oom van de aanvragers) aan een neef in Turkije, met als mededeling ‘Familie’. In een begeleidende brief verklaart de Belgische echtgenoot dat hij met veel moeite geld heeft kunnen bezorgen aan zijn zus om haar te helpen overleven in Gaza. De neef in Turkije heeft de overgeschreven geldsom aan een kennis gegeven die erin geslaagd is het geld cash te overhandigen aan de zus.
- DVZ weigert de visa omdat een overschrijving aan een ander familielid (de neef in Turkije) niet bewijst dat de aanvragers ‘ten laste’ zijn van de Unieburger.
HvJ 12 december 2019: gezinsleden ten laste
De schoonouders en -zus hadden specifiek gevraagd aan DVZ om hun aanvraag gezinshereniging te beoordelen in het licht van arrest van het Hof van Justitie (HvJ) 12 december 2019, nr. C-519/18. In dat arrest verduidelijkte het HvJ het begrip gezinsleden ‘ten laste’ van een vluchteling, bedoeld in artikel 10, lid 2 Gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG). In zijn arrest grijpt het HvJ terug naar zijn vaste rechtspraak over het begrip familie ‘ten laste’ van een Unieburger, bedoeld in de Burgerschapsrichtlijn (richtlijn 2004/38/EG). Volgens het HvJ streven beide richtlijnen immers dezelfde doelstellingen na: het verzekeren of bevorderen van gezinshereniging in de gastlidstaat voor onderdanen van lidstaten of derde landen. Niettemin moet rekening gehouden worden met de bijzondere situatie van vluchtelingen vanwege de redenen die hen gedwongen hebben hun land te ontvluchten en die hen beletten om daar een gezinsleven te leiden (overweging 8 van de Gezinsherenigingsrichtlijn). Het is vaak onmogelijk of gevaarlijk voor vluchtelingen of hun gezinsleden om officiële documenten te bekomen of om contact te leggen met de overheden van hun herkomstland.
In die omstandigheden zou de eis dat de vluchteling op het moment van de aanvraag gezinshereniging zijn gezinslid in het herkomstland daadwerkelijk materieel steunt, tot gevolg kunnen hebben dat gezinsleden van de vluchteling die daadwerkelijk van hem afhankelijk zijn, uitgesloten worden van gezinshereniging om de enige reden dat de vluchteling niet of niet langer in staat is de materiële steun te verlenen die zij nodig hebben om te voorzien in hun basisbehoeften in hun herkomstland. Het is immers mogelijk dat de vluchteling door omstandigheden buiten zijn wil, die steun niet of niet langer kan verlenen. Bijvoorbeeld wanneer de vluchteling in de materiële onmogelijkheid verkeert om de nodige middelen over te maken of wanneer hij vreest dat hij de veiligheid van zijn gezinsleden in gevaar brengt door met hen contact op te nemen.
Bijgevolg wordt een gezinslid geacht ten laste te zijn van deze vluchteling, in de zin van artikel 10, lid 2 Gezinsherenigingsrichtlijn, als dat gezinslid
- in zijn herkomstland, gelet op zijn economische en sociale toestand, niet in zijn basisbehoeften kan voorzien op het moment van de aanvraag gezinshereniging, en
- vaststaat dat het gezinslid daadwerkelijk door de vluchteling materieel gesteund wordt of dat de vluchteling, gelet op alle relevante omstandigheden zoals de graad van verwantschap, de aard en de hechtheid van zijn andere familiebanden, de leeftijd en economische situatie van zijn andere verwanten, kennelijk het gezinslid is dat het best in staat is om de vereiste materiële steun te verlenen.
Deze interpretatie wordt volgens het HvJ bevestigd door artikel 17 Gezinsherenigingsrichtlijn dat een geïndividualiseerd onderzoek van de aanvraag gezinshereniging voorschrijft waarbij men onder meer rekening moet houden met de bijzonderheid dat de gezinshereniger een vluchteling is. Het HvJ voert dus in sommige gevallen een vermoeden van (materiële) steunverlening in voor gezinsleden van erkende vluchtelingen.
RvV: DVZ schendt motiveringsplicht
De RvV herhaalt de vaste rechtspraak van het HvJ dat het begrip familielid ‘ten laste’ van een Unieburger omschrijft als volgt:
- het familielid heeft materiële ondersteuning nodig van de Unieburger of zijn echtgenoot of partner om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien in zijn land van herkomst op het moment van de aanvraag gezinshereniging;
- Dit mag met elk middel bewezen worden.
Zonder zich uit te spreken over de vraag of de familieleden in deze zaak effectief ‘ten laste’ vallen van de Unieburger, dan wel of de rechtspraak van het HvJ waarnaar verzoekers verwijzen, van toepassing is op deze casus (gezien de referentiepersoon hier geen erkend vluchteling is maar een Unieburger), stelt de RvV vast dat DVZ zijn motiveringsplicht geschonden heeft door in zijn weigeringsbeslissingen op geen enkele wijze te verwijzen naar:
- de toelichtingen die de aanvragers verstrekken in hun begeleidende brief aan DVZ: de materiële onmogelijkheid om steun te sturen naar Gaza en de overhandiging van cash geld via tussenpersonen;
- het door de aanvragers aangehaalde arrest van het HvJ (zie hierboven) en hun vraag om die rechtspraak toe te passen op hun visumaanvraag.