RvV: weerlegging vermoeden van effectieve bescherming nodig voor ontvankelijk verzoek van subsidiair beschermde in Bulgarije
In het kort
Hoewel voorzichtigheid geboden is voor statushouders uit Bulgarije, zal de verzoeker om internationale bescherming (VIB) bij terugkeer naar Bulgarije niet terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. De VIB weerlegt het vermoeden van effectieve bescherming en respect voor grondrechten ten aanzien van Bulgarije niet. Specifieke elementen over een bijzondere kwetsbaarheid die bij terugkeer naar Bulgarije zouden leiden tot onmenselijke en vernederende behandelingen zijn nodig. De RvV verwerpt het beroep tegen de niet-ontvankelijkheidsbeslissing in arrest 300.341 van 22-1-2024.
Weerlegging principe wederzijds vertrouwen vergt bijzonder hoge drempel zwaarwegendheid
De RvV bemerkt in lijn met eerdere rechtspraak dat het fundamentele principe van wederzijds vertrouwen uitgaat van de premisse dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat elke lidstaat in staat is effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de in het Handvest erkende grondrechten. Hierbij geldt evenwel een weerlegbaar vermoeden. Het Hof van Justitie gaf in dit kader al aan dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een verzoek ontvankelijk kan worden verklaard, namelijk wanneer de voorzienbare leefomstandigheden van de statushouder in een andere lidstaat hem zouden blootstellen aan een ernstige risico op onmenselijke of vernederende behandeling in het kader van artikel 3 EVRM.
Dit vergt echter een ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’. Deze is slechts bereikt wanneer:
- De onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon volledig afhankelijk is van overheidssteun,
- De VIB buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie
- Deze staat van materiële deprivatie de persoon niet in staat stelt om te voorzien in de meest elementaire behoeften zoals eten, zich wassen, beschikken over een woonruimte en:
- negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid
- of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid
Algemeen precaire situatie statushouders in Bulgarije: specifieke elementen bijzondere kwetsbaarheid blijven nodig
Verzoekende partij stelt dat ze niet kan terugkeren naar Bulgarije aangezien daar geen werk is, geen scholing, en omdat ze er geen hulp kreeg voor haar leverinfectie, bovendien zouden de levensomstandigheden er niet veilig zijn.
De RvV erkent dat er sprake is van een precaire situatie waardoor de grootste voorzichtigheid en zorgvuldigheid nodig is bij verzoek van statushouders uit Bulgarije. Sinds eind 2016 kunnen begunstigden geen geldig adres of domicilie opgeven aangezien men geen verblijfsplaats kan bekomen zonder een geldig identiteitsdocument, en men pas een identiteitskaart kan aanvragen om het moment dat men een woonplaats heeft, wat heeft geleid tot een juridische “catch 22”. Dit heeft als gevolg dat statushouders moeilijkheden ondervinden om hun rechten uit te oefenen, met name de toegang tot huisvesting.
Bovendien werd het vanaf 2020 mogelijk om internationale bescherming te beëindigen of in te trekken wanneer de statushouder zijn verlopen Bulgaarse verblijfskaart niet heeft vernieuwd of heeft vervangen binnen een periode van 30 dagen als ze verloren, gestolen of vernietigd werd.
Ondanks deze belemmering kan niet worden afgeleid dat de situatie van personen die er internationale bescherming hebben, dermate ernstig is dat ze bij terugkeer a priori een reëel risico lopen op terecht te komen in een situatie van verregaande materiële deprivatie.
Hoe problematischer de situatie van begunstigden van internationale bescherming in de genoemde lidstaat, des te minder zal van de verzoeker kunnen worden geëist dat hij specifieke elementen aanbrengt die in zijn hoofde een bijzondere kwetsbaarheid aantonen.
Hier was de RvV van oordeel dat er geen kwetsbaarheden waren: de leveraandoening van verzoeker brengt geen belangrijke belemmeringen mee voor het zelfstandig functioneren. Bovendien verbleef de persoon slechts twee maanden in Bulgarije na erkenning, wat niet getuigt van een oprechte intentie om een duurzaam bestaan op te bouwen. Tenslotte had de persoon ook een verblijfsvergunning, waardoor deze niet zou terechtkomen in de “catch 22”. Het beroep werd bijgevolg verworpen.