Nieuws

RvV arrest nr. 256.552 van 16-06-2021 oordeelt dat twijfels over de leeftijd aan de hand van foto’s onvoldoende zijn om een (humanitair) visum te weigeren, en vereist een zorgvuldig onderzoek van het nationaal paspoort. Het is kennelijk onredelijk en disproportioneel om niet de mogelijkheid te bieden een DNA-test te ondergaan, temeer omdat andere gezinsleden deze mogelijkheid wel wordt geboden. Door de identiteit in vraag te stellen, wordt ook de verwantschap in vraag gesteld.
Hof van Cassatie arrest nr. C.18.0055.N van 25-01-2021 bevestigt dat de ambtenaar van burgerlijke stand verplicht is om onverwijld het huwelijk te voltrekken als hij nog geen definitieve beslissing heeft genomen over de huwelijksvoltrekking binnen de door hem verlengde termijn van maximum twee maanden vanaf de huwelijksdatum. Deze termijn kan door het parket wel nog worden verlengd met een periode van maximum drie maanden. De verplichting om het huwelijk onverwijld te voltrekken geldt ook in het geval dat de wettelijke termijn van zes maanden en veertien dagen (art. 165, §3 BW), waarbinnen de huwelijksvoltrekking moet plaatsvinden na het opmaken van de akte van huwelijksaangifte, is verstreken.
Het HvJ oordeelt in arrest nr. C-719/19 van 22-06-2021 dat een Unieburger ten aanzien van wie een uitwijzingsbevel is genomen, niet voldoet aan dit bevel door zijn enkele fysieke vertrek van het grondgebied van de gastlidstaat. Om na zijn vertrek opnieuw een verblijfsrecht te kunnen verkrijgen in diezelfde lidstaat op grond van de Burgerschapsrichtlijn, moet hij zijn verblijf op dat grondgebied vooreerst daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd. Indien hij terugkeert naar de gastlidstaat, mag zijn verblijf namelijk geen voortzetting zijn van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.
In zijn arrest nr. 249.488 van 14-01-2021 vernietigt de RvS een arrest van de RvV waarin de RvV een beslissing van de DVZ tot beëindiging van het verblijfsrecht op grond van ‘ernstige redenen van openbare orde’ bevestigt. De RvV had moeten vaststellen dat die redenen zich beperken tot terrorisme en zeer ernstige criminaliteit in het geval van een gevestigde vreemdeling die vóór de leeftijd van twaalf jaar in België was aangekomen. Door dit na te laten heeft de RvV de interpretatie die het GwH heeft gegeven aan artikel 22 Vw miskend (GwH, arrest nr. 112/2019 van 18 juli 2019).
In antwoord op een prejudiciële vraag van het GwH oordeelt het HvJ in arrest nr. C-718/19 van 22-06-2021 dat: de maximale duur van vasthouding van acht maanden met het oog op verwijdering van Unieburgers en hun familieleden, die identiek is aan de maximale detentietermijn voor derdelanders, strijdig is met het Unierecht; preventieve maatregelen die aan Unieburgers en hun familieleden opgelegd kunnen worden om een risico op onderduiken te vermijden tijdens de duur van het bevel om het grondgebied te verlaten toegelaten zijn, voor zover ze niet ongunstiger zijn dan de preventieve maatregelen die opgelegd kunnen worden aan derdelanders; DVZ de voorkeur moet geven aan de minst beperkende preventieve maatregel.
In arrest 251.246 van 19-03-2021 vernietigt de RvV een beslissing van het CGVS waarbij het statuut van vluchteling en subsidiaire bescherming geweigerd werd aan een Congolese vrouw die het slachtoffer werd van seksueel misbruik in Spanje. De RvV is van oordeel dat het seksueel misbruik een bijzonder ernstig element uitmaakt waarmee rekening gehouden moet worden bij de beoordeling van de risico’s waaraan zij blootgesteld kan worden bij terugkeer naar Congo. Haar extra kwetsbaarheid omwille van het seksueel misbruik moet bovendien onderzocht worden in het licht van de in Afrika heersende stigmatiserende sociale normen ten aanzien van vrouwen die het slachtoffer werden van seksueel misbruik.
In arrest nr. 249.489 van 22-02-2021 kent de RvV subsidiaire bescherming toe aan een niet-begeleide minderjarige verzoekster om internationale bescherming uit het district Doshi, provincie Baghlan. De RvV oordeelt dat naast de jonge leeftijd en beperkte scholingsgraad van het meisje, ook de reisroute die zij alleen zal moeten afleggen bij haar terugkeer naar haar herkomstregio in Afghanistan bijdraagt tot de persoonlijke omstandigheden die haar kwetsbaarder maken.
In het arrest L.R. tegen Duitsland (nr. C-8/20) van 20-05-2021 oordeelt het HvJ dat een bij een lidstaat ingediend verzoek om internationale bescherming niet kan worden aangemerkt als een ‘volgend verzoek’ indien het verzoek is ingediend nadat aan verzoeker de vluchtelingenstatus werd geweigerd door een derde land. In dit verband wijst het Hof erop dat Noorwegen en IJsland ook beschouwd moeten worden als derde landen, ondanks hun deelname aan het gemeenschappelijk Europees Asielbeleid krachtens de Overeenkomst tussen de Unie, IJsland en Noorwegen, en hun vergelijkbaar asielstelsel.
Het Hof van Beroep van Brussel schept in arrest nr. COR/798/2021 van 26-05-2021 duidelijkheid over het misdrijf mensensmokkel, omschreven in artikel 77bis Vw. Het Hof van Beroep oordeelt dat het verlenen van onderdak, het uitlenen van een gsm, of toegang geven tot een laptop aan een persoon zonder wettig verblijf of in een precaire verblijfssituatie niet betekent dat de betrokken persoon zich schuldig maakt aan mensensmokkel als dader of medeplichtige.
In zijn arrest over de gevoegde zaken C-225/19 en C-226/19 van 24-11-2020 oordeelt de Grote Kamer van het HvJ dat de lidstaat die een beslissing tot weigering van afgifte van een Schengenvisum heeft genomen omdat een andere lidstaat bezwaar had gemaakt tegen die afgifte, in die beslissing moet vermelden welke lidstaat een dergelijk bezwaar heeft gemaakt, de specifieke weigeringsgrond die op dit bezwaar is gebaseerd met een korte weergave van de redenen voor dat bezwaar en tot welke autoriteit de visumaanvrager zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden in die andere lidstaat beschikbaar zijn. Wanneer een beroep wordt ingesteld tegen een dergelijke weigeringsbeslissing, kunnen de gerechten van de lidstaat die deze beslissing heeft genomen niet de gegrondheid onderzoeken van het door een andere lidstaat gemaakte bezwaar tegen de afgifte van het visum.
Zes Schengenlidstaten, waaronder België, stellen in een brief naar de Europese Commissie van 01-06-2021 vast dat het aantal secundaire migranten met internationale bescherming in Griekenland in hun landen toeneemt. Doordat deze migranten in Griekenland ondermaats behandeld worden, kunnen de Schengenstaten waar zij later opnieuw een verzoek om internationale bescherming doen hen niet terugsturen. Volgens de zes Schengenlidstaten ondermijnt dat het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem.
Op 1 juni 2021 werden de door RvS en RvV onwettig verklaarde bedragen van de retributie voor verblijfsaanvragen nog geïndexeerd. DVZ bleef de (geïndexeerde) retributies eisen, terwijl ze niet in redelijke verhouding stonden tot de kostprijs van de geleverde dienst. Sinds 26 mei 2022 zijn de retributie-bedragen uiteindelijk aangepast aan de rechtspraak.
In navolging van Hof van Justitie arrest H.A. t. België (nr. C-194/19) van 15 april 2021 oordeelt de Raad van State dat bij een annulatieberoep tegen een Dublin-overdracht de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen moet toetsen of nieuwe elementen aangevoerd na het overdrachtsbesluit doorslaggevend zijn voor een correcte toepassing van de Dublinverordening. Het HvJ stelde dat om een toereikende rechterlijke bescherming te verzekeren, de EU-lidstaten in een rechtsmiddel tegen een overdrachtsbesluit op basis van de Dublin III-Verordening (bijlage 26quater) moeten voorzien waarbij er rekening gehouden kan worden met gegevens die dateren van na dit besluit.
Raad van State arrest nr. 249.122 van 03-12-2020 oordeelt dat het CGVS niet voorafgaand moet oordelen of een verzoeker om internationale bescherming voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een beschermingsstatus als het op basis van ernstige redenen diezelfde verzoeker kan uitsluiten. Daarnaast oordeelt de RvS dat het advies dat het CGVS in het kader van deze beslissing moet verstrekken over de verenigbaarheid van de verwijderingsmaatregel met het non-refoulementbeginsel, geen aparte beslissing uitmaakt waartegen een beroep bij de RvV mogelijk is.
RvV arrest nr. 250.009 van 25-02-2021 oordeelt dat een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel onder zijn rechtsmacht valt, in tegenstelling tot een beroep tegen een vrijheidsberovende maatregel. De mogelijkheid waarover een vreemdeling beschikt om de opheffing van een vrijheidsbeperkende maatregel aan de bevoegde minister te vragen, sluit niet uit dat de RvV alsnog de wettigheid van zo'n maatregel onderzoekt. Verder oordeelt de RvV dat een maatregel tot aanwijzing van een verplichte verblijfplaats niet gehandhaafd kan worden zonder perspectief op een daadwerkelijke repatriëring naar het herkomstland binnen een redelijke termijn.
De RvV oordeelt in verschillende arresten (o.a. arrest nr. 249.784 van 24-02-2021, nr. 249.930 van 25-02-2021 en nr. 250.868 van 11-03-2021) dat UNRWA als gevolg van ernstige financiële problemen en van de Covid-19-pandemie, niet langer in staat is om aan Palestijnse vluchtelingen in Gaza effectieve bescherming of bijstand te bieden. De RvV komt tot dezelfde conclusie voor wat betreft de bescherming en bijstand van UNRWA aan Palestijnse vluchtelingen in Libanon (o.a. arrest nr. 251 654 van 25-03-2021).
Vanaf 10-05-2021 worden de E en E+ kaarten vervangen door EU en EU+ kaarten. Dat bepaalt het MB van 27-04-2021 betreffende de modernisering van de verblijfsdocumenten die aan Unieburgers uitgereikt worden. Deze wijziging kadert in de gefaseerde modernisering van de elektronische verblijfskaarten voor vreemdelingen met wettig verblijf, door het KB van 12-06-2020 tot wijziging van het Verblijfsbesluit, ter invoering van het nieuwe uniforme Europese model voor verblijfstitels.